DE NL Deutsch Niederländisch Übersetzungen für die
die
1
wie (o)
Relativpron. - dir. Obj. - Sing., Relativpron. - Subjekt - Pl., Relativpron. - Subjekt - Sing., Relativpron. - dir. Obj. - Pl.
2
die (pronoun n)
who (relative pronoun), which, Relativpron. - Subjekt - Sing., Demonstrativpronomen - Pl., Relativpron. - Objekt - Sing., Relativpron. - Subjekt - Pl., Relativpron. - dir. Obj. - Pl., Relativpron. - dir. Obj. - Sing., Relativpronomen - Objekt - pl., demonstrativ, indikatives Determinativ - Pl., indikatives Determinativ - sing.
3
de (article adv)
article, bestimmter Artikel
- Investitionen in die soziale Infrastruktur sowie die Gesundheits-, die Forschungs-, die Innovations-, die Unternehmens- und die Bildungsinfrastruktur;
- investeringen in sociale, gezondheids-, onderzoeks-, innovatie-, bedrijfs- en onderwijsinfrastructuur;
4
het (article adv)
article, bestimmter Artikel
5
Relativpron. - Substitut - Sing., nonstandard relative pronoun
6
Relativpron. - Objekt - Sing., Relativpron. - Subjekt - Sing., Relativpronomen - Objekt - pl.
7
Demonstrativpronomen - Pl., demonstrativ
8
dat (o)
Relativpron. - Objekt - Sing., Relativpron. - Subjekt - Sing., indikatives Determinativ - sing., nonstandard relative pronoun, which
NL DE Niederländisch Deutsch Übersetzungen für die
die (Adjektiv)
1
jene (o)
aanwijzend, aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk., aanwijzend bijvoeglijk nw. - mv., aanwijzend voornaamwoord - mv., what is being indicated
2
die (a)
aanwijzend bijvoeglijk nw. - mv., aanwijzend voornaamwoord - mv., bettr. vnw. - lijdend vw. - enk., bettr. vnw. - lijdend vw. - mv., bettr. vnw. - onderwerp - enk., bettr. vnw. - onderwerp - pl., bettr. vnw. - voorwerp. - enk., bettr. vnw. - voorwerp. - mv., which, who (relative pronoun), aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk., aanwijzend
3
jener (o)
aanwijzend, aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk., specified object, what is being indicated
4
jenes (a)
aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk., what is being indicated
5
den (o)
bettr. vnw. - voorwerp. - enk., bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.
6
das (a)
aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk., bettr. vnw. - lijdend vw. - enk., bettr. vnw. - onderwerp - enk., bettr. vnw. - voorwerp. - enk., which, who (relative pronoun), aanwijzend
7
diese (o)
aanwijzend
8
dieser (o)
aanwijzend
9
dem (o)
bettr. vnw. - voorwerp. - enk.
10
der (determiner pronoun n)
(''relative'') who, whom, what, aanwijzend, aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk., bettr. vnw. - onderwerp - enk., bettr. vnw. - voorwerp. - enk., specified object, which, who (relative pronoun)