verkaufen (Verb)

1

verkopen (v)

Gegenstand, Handel, Recht, to agree to transfer goods or provide services
  • Er kann sie insbesondere auf dem Markt verkaufen.
  • In het bijzonder kan hij zijn investering op de markt verkopen.
  • verkaufen die Daten nicht an Dritte.
  • verkopen de gegevens niet aan derden.
  • zu verkaufen oder
  • te verkopen, of

Satzbeispiele & Übersetzungen

die Spezialisierungsprodukte nicht selbst verkaufen, sondern gemeinsam vertreiben.
de partijen de specialisatieproducten niet onafhankelijk verkopen maar gezamenlijk voor de distributie van die producten zorgen.
Zweiter, erfolgreicher Versuch, Combus zu verkaufen
De tweede, succesvolle poging om Combus te verkopen
zu verkaufen, die einem Modell des Vertragsprogramms entsprechen;
te verkopen dat overeenstemt met een model in het door de overeenkomst bestreken gamma van de distributeur;
Sie produzieren und verkaufen unmittelbar Nahrungsmittel.
Deze fabriceren en verkopen levensmiddelen rechtstreeks.