fliegen (Verb)

1

vliegen (v)

allgemein, Sand, Bewegung, Luftfahrt
  • Die Luftfahrtgesellschaften fliegen mehr als 50 internationale Ziele an.
  • De luchtvaartmaatschappijen vliegen naar meer dan 50 internationale bestemmingen.
  • Acht Luftverkehrsunternehmen der EU fliegen nach China, und drei Luftverkehrsunternehmen Chinas fliegen Europa an.
  • Acht vervoerders uit de EU vliegen op China en drie Chinese vervoerders vliegen op Europa.
2

stormen (v)

Bewegung
3

hollen (v)

Bewegung
4

stuiven (v)

Sand, Bewegung
Bewegung
6

navigeren (v)

Luftfahrt
7

besturen (n v adj)

to cause to travel through the air, Luftfahrt
8

rennen (v)

Bewegung
9

snellen (v)

Bewegung